Inleiding
Neil Young behoort al jaren tot de artiesten die regelmatig terugkomen in mijn cd speler. Mijn allereerste Neil Young album was After The Gold Rush, dat uitkwam in 1970. Het is altijd mijn lievelingsalbum geweest.
Neil Young
Neil (Percival) Young werd geboren op 12 november 1945 in Toronto. De jonge Young luisterde veel muziek, van rock ’n roll, rockabilly, doo-wop en R&B tot country. Zijn grote held was Elvis Presley. Muziek werd zo belangrijk dat hij stopte met school en vanaf het begin van de jaren (19)60 in bandjes ging spelen. Hij kwam al snel Stephen Stills tegen, en ze raakten bevriend. Later ontmoette hij Joni Mitchell, ook snel een vriend(in). In 1965 toerde Young door Canada als solo artiest. In 1966 trad Young tot tot de Mynah Birds, een band geleid door Rick James, die in de tweede helft van de jaren (19)70 furore zou maken als solo artiest. De Mynah Birds bestonden maar kort.
Young vertrok in 1966 naar de VS, waar hij zich herenigde met Stephen Stills om samen Buffalo Springfield op te richten. Met hun mix van folk, country, psychedelica en rock, werden ze al snel populair. De band was mede verantwoordelijk voor de genres folk rock en country rock. In 1967 bracht de groep hun tweede album uit, maar al in 1968 was het over en uit voor Buffalo Springfield.
Vervolgens tekende Young een solo deal met Reprise Records. Young raakte rond die tijd bevriend met Elliot Roberts, die Young zou managen tot aan zijn dood in 2019, en David Briggs, die veel van Young’s platen zou produceren en ook tot zijn dood in 1995 met hem bleef samenwerken.
Op 12 november 1968 verscheen het debuutalbum Neil Young, waarvan Young een jaar later al zou zeggen dat het “overdubbed rather than played” was. De eerste uitgave was door Reprise speciaal gemixt voor mono. Het resultaat was niet naar Young’s wens en hij eiste een re-release. Op 22 januari 1969 werd het album opnieuw uitgebracht met het geluid dat Young voor ogen had. Tegenwoordig is de eerste (foute) uitgave alleen nog te horen via Young’s website neilyoungarchives.com.
Voor zijn tweede album verzamelde hij drie muzikanten, Danny Whitten (gitaar), Billy Talbot (bas) en Ralph Molina (drums), die onder de naam Crazy Horse bekend zouden worden, en Young regelmatig zouden bijstaan gedurende zijn carrière. Op 14 mei 1969 werd Young’s tweede soloalbum uitgebracht, Everybody Knows This Is Nowhere. Het album was opgenomen in twee weken en bevat Young klassiekers als Cinnamon Girl en Cowgirl In The Sand.
Vlak daarna trad Young toe tot het gezelschap Crosby, Stills & Nash, die net hun debuutalbum hadden uitgebracht. Het kwartet Crosby, Stills, Nash & Young (CSNY) gaf haar eerste optreden op 16 augustus 1969, een dag later gevolgd door de echte vuurdoop voor een half miljoen (!) mensen: het legendarische Woodstock festival. Stills zei: “This is the second time we’ve ever played in front of people, man. We’re scared shitless”. Begrijpelijk. Overigens was Young ijdens de akoestische set afwezig, hij wilde niet gefilmd worden. De groep tourde de hele zomer tot en met januari van 1970 en bracht op 11 maart 1970 het klassieke Déjà Vu uit. Binnen twee weken had het album al de goud status behaald in de VS, zou 88 weken onafgebroken in de albumhitlijsten verblijven en leverde 4 singles op. Young bracht twee nummers aan, waaronder het fantastische Helpless. Maar in de groep was het minder gezellig met veel ruzies tussen Young en Stills, waarop Stills stelde dat Young “wanted to play folk music in a rock band”.
Naar aanleiding van de zogenaamde Kent State massacre op 4 mei 1970, schreef Young Ohio. Het werd snel opgenomen en uitgebracht door CSNY. Young concentreerde zich hierna op zijn derde soloalbum dat nog datzelfde jaar zou worden uitgebracht.
After The Gold Rush
Op 19 september 1970 verscheen het derde studio album van Neil Young, After The Gold Rush, dat een groot succes werd. Young werd geïnspireerd door een filmscript van Dean Stockwell en Herb Bermann, dat After The Gold Rush heette. Die inspiratie gold met name voor het titelnummer en Cripple Creek Ferry. Het script is nooit verfilmd en is (helaas) verloren gegaan.
Voor de eerste sessies voor het nieuwe album maakte Young gebruik van Crazy Horse, maar slechts twee nummers haalden het uiteindelijke album (I Believe In You en Oh, Lonesome Me). Latere opnamen vonden plaats in de kelder van Young’s huis met CSNY bassist Greg Reeves, Crazy Horse drummer Ralph Molina en een piepjonge Nils Lofgren. Young was op zoek naar een kruising tussen CSNY en Crazy Horse.
Het album kwam uit op het keerpunt tussen de idealen en naïviteit van de hippie generatie en de hardere realiteit na de droom. Het milieu was er (toen al!) slecht aan toe: “look at mother nature on the run in the 1970s” zingt Young in After The Gold Rush. Let wel, het is pas 1970, het eerste jaar van het nieuwe decennium. Een jaar later zou Marvin Gaye min of meer hetzelfde zeggen op zijn meesterwerk What’s Going On.
Maar ook het bijtende Southern Man ging (net als Ohio) over een belangrijke en pijnlijke zaak, racisme in dit geval. Helaas nog steeds actueel, wellicht breder dan alleen voor het zuiden van de VS, zoals Neil Young stelt in de biografie Shakey uit 2002, maar toch.
Samen met Alabama van het vervolgalbum Harvest zou het Lynryd Skynryd inspireren tot het nummer Sweet Home Alabama met daarin de tekstfrase “Well I heard mister Young sing about her, I heard ole’ Neil put her down, well I hope Neil Young will remember, a Southern man don’t need him around, anyhow”. Het zuiden van de VS was niet zo blij met de aandacht van Young. Overigens konden de band en Young het persoonlijk prima met elkaar vinden en waren muzikaal onder de indruk van elkaar.
Het album staat vol met prachtige, intieme liefdesliedjes die afgewisseld worden met nummers over de grote thema’s en ondanks, of dankzij, dat werkt het prima.
Hoes
Begin 1970 maakte fotograaf Joel Bernstein wat foto’s van Young, onder andere ook op straat. Tot Bernstein’s schrik koos Young een wat onscherpe foto, terwijl hij een oude vrouw passeerde. De gebruikte foto werd expres overbelicht voor de hoes. Het algemene hoesontwerp was van de hand van Gary Burden.
Ontvangst
Tegenwoordig wordt het album als een meesterwerk gezien. In de jaren (19)70 ook al, maar ten tijde van de uitgave over het algemeen niet. Het album werd getypeerd als saai, oninteressant en zeurderig. Wederom spande Rolling Stone Magazine de kroon.
After The Gold Rush
By Langdon Winner
Neil Young devotees will probably spend the next few weeks trying desperately to convince themselves that After The Gold Rush is good music. But they’ll be kidding themselves. For despite the fact that the album contains some potentially first rate material, none of the songs here rise above the uniformly dull surface. In my listening, the problem appears to be that most of this music was simply not ready to be recorded at the time of the sessions. It needed time to mature. On the album the band never really gets behind the songs and Young himself has trouble singing many of them. Set before the buying public before it was done, this pie is only half-baked.
“Southern Man” is a good example. As a composition, it is possibly one of the best things Neil Young has ever written. In recent appearances with Crosby, Stills and Nash, the piece has had an overwhelmingly powerful impact on audiences. But the recording of “Southern Man” on After The Gold Rush fulfills very little of this promise. By today’s standards, the ensemble playing is sloppy and disconnected. The piano, bass and drums search for each other like lovers lost in the sand dunes, but although they see each others’ footprints now and then, they never really come together. Young tries to recover the dynamics of the piece with his voice alone, but can’t quite make it: On this and the other really interesting tunes on the album — “Don’t Let It Bring You Down,” and “I Believe In You” — the listener hears only a faint whisper of what the song will become.
Another disturbing characteristic of the record, oddly enough, is Young’s voice. In his best work Young’s singing contains genuine elements of pathos, darkness and mystery. If Kafka’s story “The Hunger Artist” could be made into an opera, I would want Neil Young to sing the title role. But on this album this intonation often sounds like pre-adolescent whining. The song “After The Gold Rush,” for instance, reminds one of nothing so much as Mrs. Miller moaning and wheezing her way through “I’m A Lonely Little Petunia In An Onion Patch.” Apparently no one bothered to tell Neil Young that he was singing a half octave above his highest acceptable range. At that point his pathos becomes an irritating bathos. I can’t listen to it at all.
There are thousands of persons in this country who will buy and enjoy this record. More power to them, I suppose. But for me the test of an album is whether or not its quality is such that it allows you to grow into it a little more with each subsequent listening. And I find none of that quality here. To the 70 or 80 people who wrote to Rolling Stone in total rage that I could be anything but 100% delighted with Deja Vu, I will simply say: this record picks up where Deja Vu leaves off.
© Rolling Stone, 15-10-1970
Vijf haar later zou hetzelfde blad het album als meesterwerk typeren, wat het ook is. Het album kent een prachtige natuurlijke flow en is diep ontroerend. Nummers als Oh, Lonesome Me gaan door merg en been. De manier waarop Young de tekst, begeleid door een jankende harmonica, zingt wekt de tranen makkelijk op: “everybody’s going out and having fun, I’m a fool for staying home and having none”.
Zoals gezegd, wordt het album tegenwoordig gerekend tot het beste dat Young ooit uitbracht en als één van de beste albums aller tijden. Ik kan het er alleen maar mee eens zijn. Geen album kan me zo diep roeren als dit prachtige After The Gold Rush.
Nummers
Alle nummers geschreven door Neil Young, tenzij anders aangegeven.
- Tell Me Why
- After The Gold Rush
- Only Love Can Break Your Heart
- Southern Man
- Till The Morning Comes
- Oh, Lonesome Me (geschreven door Don Gibson)
- Don’t Let It Bring You Down
- Birds
- When You Dance I Can Really Love
- I Believe In You
- Cripple Creek Ferry
Muzikanten
- Neil Young – gitaar, piano, harmonica, vibrafoon, zang
- Danny Whitten – gitaar, zang
- Nils Lofgren – gitaar, piano, zang
- Jack Nitzsche – piano
- Billy Talbot – bas
- Greg Reeves – bas
- Ralph Molina – drums, zang
- Stephen Stills – zang
- Bill Peterson – flugelhorn
In 2019 schreef Neil Young op zijn eigen neilyoungsarchives.com:
AFTER THE GOLD RUSH was based on a screenplay by Herb Berman, a friend of my first wife Susan, and Dean Stockwell. After reading it, I wrote some songs loosely associated with the story and recorded them in a studio built under my first house and above the garage, high on a Topanga hillside.
Danny Whitten could not make the sessions but he did come in at the end and recorded with us, doing a lot of chorus singing on many songs and playing on one song, ‘When You Dance I Can Really Love’. Jack Nietzche was there on a wild piano. Billy Talbot on bass. What a memory that is! Ralph Molina played drums on every track.
I played piano on ‘Birds’, recorded at Sound City. There were a couple of Sunset Sound cuts that I had previously done with Crazy Horse, recorded in the mornings while rehearsing with CSNY in the afternoon at Still’s house. Those are ‘I Believe in You’ and ‘Oh Lonesome Me’. Some others from those Sunset sessions, (‘Wondering’ and ‘Helpless’) are on Crazy Horse’s ‘Early Daze’ album (still unreleased) and waiting for release in the Archive.
‘After the Gold Rush’ is one of my early high water marks as I look at it now. It could have been called ‘Topanga’. Joel Bernstein took the cover photo and the package was designed by Gary Burden. When I moved up north to the ranch, I sold the hillside house to Gary. Gary made about 50 album covers with me before he passed away last year. I miss him. He lives forever in this music and album.
LOVE
ny
Na After The Gold Rush
In de herfst van 1970 deed Young een solotour door de VS Young in the VS, waarvan de opnamen van 30 november en 2 december op de uitgave Live At The Cellar Door uit 2013 terecht kwamen. Toen duidelijk werd dat er voorlopig geen vervolg zou komen voor CSNY en Crazy Horse bezig was met een solo album, kreeg de tour een vervolg in 1971. De opnamen van 11 maart 1971 zijn in 2007 uitgebracht op het indrukwekkende Live At Massey Hall 1971. Young speelde veel nieuwe nummers die pas in 1972 op het vervolg op After The Gold Rush terecht zouden komen, het prachtige Harvest, dat Young zelfs (tijdelijk) tot superster zou maken.
Op de Johnny Cash TV show debuteerde Young het prachtige The Needle And The Damage Done, een nummer over heroïne verslaving, waar Crazy Horse Danny Whitten middenin zat en uiteindelijk aan zou bezwijken. Op uitnodiging nam Young een aantal nummers op met een aantal country muzikanten, die door Young The Stray Gators werden genoemd. Het zou uiteindelijk leiden tot Harvest.
Na het succes van CSNY was Young in staat een eigen ranch te kopen in het noorden van Californië, de Broken Arrow Ranch, waar hij zou wonen tot 2014.
Ter afsluiting
Wat vind jij van After The Gold Rush? En Neil Young? Laat het weten!
Video/Spotify
Bij dit verhaal is een video opgenomen. Klik op de volgende link om deze te zien: Video: Neil Young’s eerste meesterwerk, After The Gold Rush!. De A Pop Life afspeellijst op Spotify is ook aangepast.